De Filosofie der Vrijheid bestaat uit tweemaal zeven hoofdstukken en een nawoord. De twee paden die hierbij zijn gevolgd worden summier gekarakteriseerd. Dit dient als persoonlijke oefening om de denklijn van dit boek helder te krijgen en houden.
De zeven stappen van het eerste deel, Vrijheid als Kennisprobleem, kunnen als volgt worden gekenschetst.
- Om de mogelijke menselijke vrijheid in het handelen te begrijpen moet eerst het denken worden begrepen.
- In het denken staan we in eerste instantie tegenover de wereld (dualisme). We kunnen alleen een verbinding met deze wereld maken als we het geheel toch als een eenheid zien (monisme). We kunnen ons bewustzijn wel van de ene kant (de wereld) naar de andere kant (het denken) verschuiven.
- Het denken is echter ook een element van de wereld kan dus zelf worden waargenomen. Wat we dan waarnemen is een feit en dit kan daardoor niet juist of onjuist zijn.
- Met het verbinden van waarnemingen met de begrippen in het denken ontwikkelen we voorstellingen. Deze leiden tot het zogenaamde naïef realisme, een benadering van de wereld zoals die zich direct aan ons voordoet. Het kritisch idealisme dat stelt dat deze benadering onjuist is omdat onze voorstellingen soms onjuist zouden zijn, is onhoudbaar. Hoe kun je weten dat de voorstellingen onjuist zijn als het naïef realisme nog niet is verworpen? Het bewijst iets d.m.v. een stelling die juist moet worden aangetoond.
- Voorstellingen zijn gebaseerd op de persoonlijke synthese van de waarneming (het ding buiten ons) en het begrip (dat ook al bestaat zonder ons), de intuïtie. Dit is voor ons denken wat waarnemen is voor de waarneming (het ding dat wordt waargenomen). Deze beide vormen de bronnen van onze kennis.
- De voorstelling is de subjectieve weergave van de wijze waarop wij waarneming en begrip verbinden. Essentieel hierbij is het gevoel, dat zich als lust of onlust uitleeft.
- Het kennen is subjectief bepaald door de ikheid die de persoonlijke waarnemingen met zijn intuïtie verbindt. Deze ikheid kan zijn positie en vermogens veranderen. De oorspronkelijke grenzen van het kennen kunnen door voortschrijdende ontwikkeling van waarneming en denken worden overwonnen. Steiner zet zich, nadat hij deze conclusie heeft getrokken, nog af tegen het zogenaamde metafysisch realisme, dat zich baseert op een vooralsnog, speculatieve, realiteit.
In het tweede deel, Vrijheid als Realiteit, worden de volgende zeven stappen gezet.
- In ons waarnemen van de wereld treffen we niet alleen alle elementen buiten ons zelf aan, maar ook ons eigen zelf. Met ons denken kunnen we ons eigen denken waarnemen en hiermee verbinden we subject en object. We zijn een met de wereld buiten ons.
- Door het denken waar te nemen ontdekken we dat we waarneming en begrip verbinden d.m.v. intuïtie. Een handeling is vrij als die uit het ideële deel van het individu voortkomt (intuïtie).
- Vanuit een monistische perspectief handelt de mens deels deels vrij, deels onvrij. Hij vindt zichzelf onvrij in de wereld der waarnemingen, maar kan daarentegen in zichzelf de vrije geest tot verwezenlijking brengen.
- De wet van oorzaak en gevolg wordt doorbroken bij het doelgerichte menselijk handelen. Daardoor is het gevolg, het beoogde doel, leidend. De oorzaken worden dan zo ingericht dat het doel kan worden bereikt. Bij de gebeurtenissen in de natuur is er geen sprake van een beoogd doel. Daar zijn de oorzaken leidend.
- De vrije geest schept zelf de beweegredenen voor het willen op basis van intuïtie. Met morele fantasie wordt voor een gekozen doelstelling een voorstelling gecreëerd. Met morele techniek wordt deze omgezet in een handeling.
- Naïef kunnen m.b.t. de waarden van het leven lust en onlust met elkaar worden afgewogen. Deze kunnen echter nog kwantitatief, nog ordinaal worden gewaardeerd. Het gaat er om of de lust sterk genoeg wordt gewild om de gerelateerde onlust te overwinnen. Bij de ontplooiing van de gehele mensennatuur stammen begeerten uit de geest en worden dus gedragen door intuïties. De waarde van het leven wordt daarna bepaald door de verhouding van wat hij heeft bereikt tot wat hij nastreefde. Het doel van het ethisch streven moet uiteindelijk de bevrijding van het willen zijn. Dit is persoonlijk, leidend tot het ethisch individualisme.
- De mens maakt zich geleidelijk aan vrij van zijn soortgebondenheid (gender, familie, cultuur e.d.) en kan daarna als vrije geest in de menselijke wezensgemeenschap opereren. Het zedelijk leven van de gehele mensheid is dan de totaliteit van de morele fantasie van de vrije individuele mensen. Tot dit resultaat leidt het monisme.
De laatste vragen, consequenties van het monisme.
- Het monisme verklaart de wereld van waarnemen en denken als een eenheid. De bron van het handelen moet hier worden gezocht. De waarnemingswereld omvat ook het denken, leidend tot een denken over het denken en het waarnemen van de de beweegreden van het handelen. Waar deze vrij zijn van lichamelijke driften en door de samenleving opgeroepen gedragsregels bepaalt de mens in laatste instantie, vanuit de morele fantasie, zelf zijn handeling. Hij is dan vrij..
Steiner leidt ons in de eerste zeven hoofdstukken vanuit de vraag over de vrijheid in het handelen naar het intuïtieve denken, dat bevrijd is van beperkingen die opgeroepen zijn door het dualisme en het eenzijdig monisme. Essentieel is de vierde stap waarin we ons moeten bevrijden van het vooroordeel dat onze lichamelijkheid grenzen zou stellen aan de kennis. In de zevende stap wordt uitgelegd dat door de ontwikkeling van het ik de grenzen van het kennen kunnen worden overwonnen.
In de tweede serie van zeven staat het handelen centraal. We gaan terug vanuit de wereld van het denken naar de fysieke wereld buiten ons, maar nemen daarbij het denken mee. Cruciaal is de vierde stap van het doelgerichte handelen in deze wereld. De oorzaken van het handelen liggen dan in de toekomst en niet in het verleden, dankzij het intuïtieve denken. We bevrijden ons daarbij van door het lichaam of vanuit de omgeving opgeroepen beperkingen. Dit leidt tot een vrij, intuïtief denken. Door de morele fantasie kunnen we dan vrije, individuele mensen worden.
We gaan in zeven stappen van een vraag over het handelen naar de essentie van het kennen. Vervolgens wordt dit in zeven stappen toegepast op het handelen en komen we uit bij de vrij handelende mens dankzij de bevrijding die het denken hem biedt. De cirkel is rond en we eindigen op het antwoord op de beginvraag. In het vijftiende hoofdstuk wordt deze weg nog eens overzien.
Deze studie is op zichzelf een scholingsweg voor het ik. We groeien al door de gedachtegang te volgen. Daarnaast worden nog enige ‘kleinigheden’ getoond en benut. Bijvoorbeeld het probleem en de essentie van de vrije wil, helderheid over wat waarnemen, denken en begrippen zijn, of misvattingen bij diverse filosofen. Een interessant privépunt is de structuur van de tweemaal zeven hoofdstukken plus nog een. Is deze gebaseerd op een algemene wetmatigheid? Zo ja, kan deze helpen op andere plaatsen waar de getallen 14 en 15 een rol spelen?