Een van de manieren om grip te krijgen van de esoterische kant van de getallen is de bewustwording van de wezensdelen: het ik, de ziel, het etherlichaam en het fysieke lichaam. Dit kan ontstaan als we de stappen volgen die nodig zijn voor een tocht door de geestelijke wereld, de astrale wereld en de etherwereld om een verandering in de fysieke wereld te realiseren. Elke verandering is een scheppingsdaad. Ieder van de wezensdelen draagt vanuit zijn eigen wereld hier aan bij. De lengte van het pad is karakteristiek voor dit proces. Het is daardoor niet alleen een kwantiteit, maar ook een kwaliteit. Voor Iedere daad in de fysieke wereld kan dit worden geanalyseerd. Dit geldt voor kleine acties als het inschenken van een kopje thee voor een gast, als het deelnemen aan een commissie of het vieren van een vakantie. Als voorbeeld bekijken we het geven van een college.
Een enkel college is er in de regel een in een rij. Ooit is met een of enkele woorden aangeduid wat er in een specifiek collegeuur aan de orde is. Op zo’n moment is het nog niet meer dan een vaag begrip zonder uitwerking. Wij zijn dan nog in de geestelijke wereld, de wereld van het ik.
Als het betreffende college aan de orde komt ontstaat de drang om dit begrip uit te werken: relaties met eerdere en latere onderwerpen, aspecten die behandeld moeten worden, mogelijke voorbeelden en toepassingen. Op deze weg naar de essentie moeten de relaties met andere begrippen worden onderzocht. Deze zoektocht wordt omhuld door vanzelfsprekendheden en moeilijkheden die voor de docent persoonlijk gelden. Al naar gelang het onderwerp wordt dit als interessant ervaren of moet er een zekere tegenzin worden overwonnen. Dit is karakteristiek voor de zielenwereld.
In de volgende stap moet het college concreet worden: het vaststellen van een tijdschema, slides en/of een bordplan, eventueel een experiment of een geschikt discussiepunt voor interactie met de zaal. Soms zijn er hand-outs gewenst. Apparatuur zoals laptop, beamer en microfoon moeten worden geregeld. Voor een voorbereiding als deze moet er een relatie worden gelegd tussen herinneringen, gedachten en plannen aan de ene kant en wat fysiek mogelijk is aan de andere kant. Het vermogen om vormen in de fysieke wereld te realiseren vindt zijn oorsprong in de etherwereld.
Dan, in de vierde fase, wordt het college gegeven. Uiterst zelden voltrekt het zich geheel volgens plan. Veel vaker zijn er onverwachte gebeurtenissen waarop moet worden gereageerd: onvoorziene vragen, falende apparatuur, verstoringen, maar ook een actuele gebeurtenis die benut kan worden om in een voorbeeld te worden vervlochten. Bij het voltrekken van de scheppingsdaad wordt er iets vanuit onszelf in de buitenwereld geplaatst. Die is een levende werkelijkheid en daardoor altijd anders dan kan worden voorzien.
Met deze vier stappen is het college in de wereld gezet. Zoals aangegeven kunnen zij worden opgevat als activiteiten van onze vier wezensdelen, ik, ziel, etherlichaam en fysiek. De eerste twee zijn nog los van elke fysieke component. In de derde fase komen de mogelijkheden en de beperkingen van onszelf en van de fysieke wereld om ons heen aan de orde. Tenslotte wordt de scheppingsdaad concreet. Met stem en gebaren en ondersteund door apparatuur wordt deze ten behoeve van een groep studenten in een zaal voltrokken. Hiermee is het echter nog niet afgelopen. Er zijn nog drie volgende fasen te onderscheiden.
Bij de toehoorders is er allereerst nog een verwerking nodig van wat er concreet is gebeurd: is alles wel goed verstaan? Waar zijn of vinden we de handouts? Wat gebeurde er precies bij een experiment? Wat wilde een specifiek voorbeeld eigenlijk illustreren? Nog tijdens het college, of bij het verlaten van de zaal, bij de koffie of op weg naar huis, kan dit individueel of in onderlinge interactie aan de orde komen. Dit is een tegenhanger van de boven genoemde activiteiten die als beeld van de etherwereld kunnen worden opgevat. Zij ondersteunen het opslaan van het college in het geheugen.
Hierna komt er de zesde fase waarin de inhoud van van het college en niet meer het gebeuren in de zaal verwerkt wordt. Relaties met teksten in boeken, toepassingen bij het uitwerken van opgaven of de voorbereiding van een tentamen markeren deze fase. Hierbij spelen interesse en wilskracht een cruciale rol. De zielenvermogens van de studenten kunnen hierbij groeien.
Tenslotte wordt het college zelf helemaal verwerkt. Details worden vergeten. Veel later kan het gemetamorfoseerd in het verdere leven en werk van de studenten een rol spelen, of wordt het geïntegreerd met verdere kennis die tijdens een studie wordt opgedaan. Intuïtief kan nu worden teruggegrepen op wat bij het college is geprobeerd over te brengen.
In totaal zijn er vanuit dit gezichtspunt zeven fasen te onderscheiden bij een scheppingsdaad. Drie als voorbereiding, een bij de schepping zelf en drie als uitwerking. De middelste, vierde fase, kan worden gezien als een dood en een opstanding. Zeer vaak kan bijvoorbeeld gedurende onverwachte gebeurtenissen tijdens het geven van het college de oorspronkelijke intenties geheel uit het bewustzijn zijn verdwenen. De docent maakt een fout of zoekt naar een geschikt voorbeeld. Er kan dan iets nieuws ontstaan in een discussie met de studenten. Dit kan dan als een verrijking worden ervaren, maar soms ook, als dit niet goed uitpakt, met een gevoel van rouw als een gemiste kans.
Naast deze zeven stappen die een scheppingsdaad illustreren vanuit de geestelijke wereld naar de fysieke wereld, kunnen er ook nog zeven fasen worden onderscheiden in de omgekeerde richting. Studenten komen met een zekere verwachting naar het college, zoeken een zaal en een stoel, en nemen met hun zintuigen de uiteenzettingen waar. De docent neemt waar hoe zijn verhaal overkomt, kijkt hier op terug, laat het bezinken en benut dit bij de voorbereiding van een volgend college.
Deze omgekeerde volgorde van het gebeuren zouden we ook op teleologische wijze kunnen formuleren. De verwachting van de studenten gaat, evenals de intentie van de docent uit van een toekomst: een nieuw inzicht en vermogen bij studenten door een te volgen, respectievelijk te geven college aangebracht. De hele scheppingsdaad wordt vanuit deze benadering begeleid door een impuls vanuit de toekomst die op studenten en docent afkomt en leidt tot het college. Hierin treffen twee tijdstromen elkaar.
In totaal verenigen zich bij het college drie stromingen elkaar. Een van de docent naar de studenten, een van de studenten naar de docent en een vanuit de toekomst naar het heden. Ieder kent 7 fasen, in totaal 21. Echter, de drie in het midden, bij het college zelf, vallen samen. Hier komen alle voorbereidingen en toekomstperspectieven tot een eind en ontstaat er iets nieuws. Als dit met bewustzijn gebeurt heeft het college de kwaliteit 19. Zien we slecht een van de stromingen dan is de kwaliteit 7. Als de ervaring van de docent uitsluitend de voorbereiding en het geven van het college betreft en de interactie met de studenten mist, bijvoorbeeld bij een video-opname zonder studenten, dan is de kwaliteit 4.
In een extreem geval zou een college de kwaliteit 1 kunnen hebben. Iemand die iets vanuit de zaal zou willen ophalen en niet naar binnen kan omdat er college wordt gegeven ervaart alleen dat feit zonder dat er enig bewustzijn is van de context. Het college is voor hem niet meer dan een steen waarover hij struikelt.
Het bewustzijn van een scheppingsdaad kan verschillende kwaliteiten hebben die gekarakteriseerd kunnen worden met verschillende getallen. De kwantitatieve kanten van deze getallen tellen de fasen waarin het bewustzijn door verschillende werelden trekt. In het bovenstaande voorbeeld zijn deze min of meer als een sequentie besproken. In de praktijk kunnen ze soms bijna gelijktijdig aan de orde komen. Retrospectief zijn ze duidelijk te onderscheiden.
Het 19-beleven is vooralsnog een grote uitdaging. Zowel de innerlijke en uiterlijke uitgangspunten als het toekomstig perspectief moeten in het bewustzijn worden samengebracht. Voor grotere getallen zijn dergelijke exercities wel voor te stellen, maar de uitvoering lijkt erg hoog gegrepen.