“Wat heb je uit je sommen?” vroeg de onderwijzer mijn kleinzoon. Hij toonde zijn blaadje met de uitkomsten. “Hoe kom je daar aan?“, “Weet ik niet, meneer” antwoordde hij. De man fronste zijn wenkbrauwen. Ze waren allemaal goed, maar hoe kwam de jongen daaraan? “Leg met uit hoe je ze hebt uitgerekend“. “Nou gewoon“, zei mijn kleinzoon. “Ik keek naar de som en schreef toen de uitkomst op“. De onderwijzer was ontevreden. Hij had een methode uitgelegd hoe deze sommen gemaakt moesten worden en wilde dat zijn leerlingen die gebruikten. “Als je me niet kunt uitleggen hoe je aan de uitkomsten bent gekomen heb je het niet begrepen. Begrijp je dat?“. “Nee meneer, ik begreep gewoon wat er uit moest komen“.
Kun je begrip in woorden overbrengen? Kun je iets zo uitleggen dat een ander het ook begrijpt? De onderwijzer meent van wel. Wat hij had uitgelegd moet mijn kleinzoon kunnen begrijpen. En hij verwacht van hem dat hij het kan reproduceren, of althans wat hij heeft begrepen zelf onder woorden kan brengen. Vanuit het begrip dringt een waarheid of een werkelijkheid tot ons bewustzijn door. Maar is dat altijd eenduidig in woorden te vatten? Of is het mogelijk dat woorden tekort schieten, maar dat we het toch hebben begrepen. Frasen als: “Hoe leg ik je dat nu uit?” hoor je toch af en toe en deze duiden op het laatste.
Wat taal vermag, wat taal is, hoe taal is geconstrueerd, is een onderwerp dat filosofen vaak hebben bestudeerd. Hun uitvoerige uiteenzettingen en discussies geven al aan dat dit geen eenvoudige kwestie is. Hoe kunnen we elkaar begrijpen anders dan via taal?
Ik las een boek over de inzichten van Wittgenstein (1989-1951). De beroemde Tractatus Logico-Philosophicus, geschreven in zijn jonge jaren, en zijn inzichten op middelbare leeftijd en daarna. Daartussen lag een periode waarin hij zich van de filosofie ogenschijnlijk had teruggetrokken en werkte als onderwijzer. De auteur van het boek, Grayling, is duidelijk van mening dat de invloed van Wittgenstein op de filosofie veel geringer is dan zijn bekendheid doet vermoeden. Hij legt duidelijk uit hoe de Tractatus en het post-Tractatus werk essentieel verschillen. Ook Wittgenstein zelf heeft zich zonneklaar van zijn eigen werk gedistantieerd. Het drong tot mij door hoe in deze beide periodes het werkelijkheid-taalprobleem uit volstrekt verschillende wereldbeelden is benaderd.
Wittgenstein is sterk beïnvloed door de filosoof/wiskundige Bertrand Russell die een basiswerk over de grondslagen van de wiskunde heeft geschreven, sterk gefundeerd op verzamelingenleer en de logica. Het door Russell geïntroduceerde strakke schema van proposities en regels sprak Wittgenstein erg aan. Wiskunde zelf beschrijft geen werkelijkheid, maar kan gebruikt worden als een afbeelding daarvan. Door na de toepassing van de regels de afbeelding te inverteren kunnen dan waarheden gevonden worden uit de waarnemingen.
In de Tractatus wordt een ver doorgevoerde poging gedaan om taal evenzo te zien als een afbeelding van de werkelijkheid gegeven als ‘feiten’ en een ‘stand van zaken’, via proposities van regels resulterend in een verwoordde afbeelding van een conclusie.
In deze benadering heeft taal betrekking op een werkelijkheid buiten zich. Zoals wiskunde geen onderdeel is van de fenomenen die worden beschreven, zo staat taal buiten de wereld die wordt afgebeeld. Dit lijkt op een dualistische benadering. De werkelijkheid wordt beschreven van buiten af. Het ontstaan en het veranderen van taal in die werkelijkheid wordt buiten beschouwing gelaten. Een van de consequenties is dat de waargenomen en beschreven werkelijkheid er vooral een is van voorwerpen, hun namen en hun eigenschappen. Mensen en hun innerlijk leven zijn veel lastiger op deze wijze te vatten.
De Tractatus beëindigt Wittgenstein met de beroemd geworden uitspraak: “Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen”. Dit geeft aan dat er in de mens zaken kunnen leven waarvoor geen woorden zijn te vinden. Dit sluit aan bij de bovenstaande ervaring dat we iets kunnen begrijpen dat niet te verwoorden is. Ons begrip is ruimer dan de taal. Na een periode van zwijgzaamheid waarin hij o.m. werkte als dorpsonderwijzer, ging Wittgenstein naar Cambridge waar hij samenwerkte met Russell. Uiteindelijk werd hij hoogleraar. In zijn colleges verwierp hij veel van wat hij eerder had geschreven. Hij kwam tot het inzicht dat taal en begrip maar gedeeltelijk samenvallen. Het denken is soms niet te verwoorden. De taal is soms onbegrijpelijk en kan alleen onder strikte voorwaarden logisch worden geanalyseerd. Hier is uitvoerig op ingegaan door Georg Kühlewind in “Der Sprechende Mensch”