In de tijd waarin de gnosis als vermogen bestond was de wereld nog magisch. De mensen beleefden direct een wereld waarin goden zich manifesteerden of handelend optraden in het aardse domein. Oude mythen en sagen zoals de Bhagavad Gita, de Kalevala en de Griekse goden beschrijven die tijd. De overgeleverde verhalen werden als uitwisseling nodig omdat het beleven zelf verloren was gegaan.
Deze tijd ligt zover achter ons dat degelijke verhalen nu eerder van literair belang zijn, dan dat zij serieus genomen worden als de beschrijving van een vervlogen tijd. We beleven de wereld nu volledig materieel. Magisch handelen komt in de techniek, de economie of de gezondheidszorg niet meer aan de orde. Binnen de religies speelt het af en toe nog een rol, maar alleen op speciale tijdstippen en plaatsen.
Is het verdwijnen van de gnosis vooruitgang of is het een te betreuren verlies? In het laatste geval zou het een sluimerend vermogen zijn dat weer geactiveerd kan worden. Rudolf Steiner gaat hier in een van de Michaelbrieven van januari 1925 op in (GA26). Hij beschrijft hoe het materiële tijdperk noodzakelijk is om de menselijke vrijheid te ontwikkelen. Als die eenmaal tot stand is gekomen kan op basis daarvan weer een verbinding met de geestelijke wereld worden gemaakt. Zouden we opnieuw de magie in de omringende wereld kunnen beleven? Zou dit opnieuw een element van onze cultuur kunnen worden?
Om deze vragen te beantwoorden helpt het wellicht om de enkele momenten in het leven waarop we de magie beleven met bewustzijn te bekijken. De vroegste kindertijd kan in de terugblik als magisch worden beschreven en soms nog worden beleefd. Het licht, de natuur, de dieren, sommige stukken speelgoed, zij konden toch iets wezenlijks hebben. Als we een dierbare pop uit de eerste jaren plotseling terugvinden, kan dat gevoel even terugkeren. De sinterklaastijd was toch heel speciaal. Toen duidelijk werd dat de Goedheiligman niet werkelijk bestond maar dat zijn verschijning op een verkleedpartij berustte, werd er iets doorgeprikt. De wereld werd ineens van zijn magie ontdaan. We konden ons groot voelen dat we tot de ingewijden behoorden die de werkelijkheid doorzagen, maar er was ook de pijn van de verloren glans. De wereld was kaal geworden.
Als we als volwassenen ten behoeve van de kinderen ons als sinterklaas verkleden roepen we het vroegere gevoel weer enigszins op. Dit gebeurt niet alleen bij de omringende kinderschaar, maar ook bij onszelf. De magie kunnen we direct voelen als we de mantel aantrekken. De stem wordt lager, de voetstap langzamer en bewuster, de blik ziet de wereld anders.
Ook op andere momenten kan zich een speciaal gevoel voordoen. Bij een geboorte, over een wieg gebogen of voor het eerst met een nieuw mensenkind in de armen, of aan de andere kant van het leven, bij het bezoek aan een stervende of bij het waken bij een dode. Andere voorbeelden zijn het bezoek aan een oude kathedraal, speciaal als er weinig mensen zijn, of juist als er mooie muziek of gezang klinkt, bij een wandeling onder de heldere sterrenhemel, of bij een natuurbeleven als bij een plotselinge verschijnend dier, bij een blik op een bloesempracht of bij een wandeling langs de zee.
De magie komen we af en toe tegen. We kunnen proberen haar op te zoeken door naar de juiste plek te gaan of de juiste omstandigheden te scheppen, bijvoorbeeld door een gebed of meditatie. Het zou mooi zijn om haar ook op te kunnen roepen op het moment dat we daar behoefte aan hebben, wanneer een ontmoeting, een gebeurtenis of het handelen daarmee verrijkt kan worden. Sommige priesters lijken dit vermogen bij een religieuze bijeenkomst te hebben en te kunnen delen met de aanwezigen. Het bewust omgaan met de magie van de schepping zou misschien weer een algemeen vermogen kunnen worden, maar dan niet meer als een toevallig gebeuren, maar als een in vrijheid gekozen stemming en houding. Gebed of meditatie zouden kunnen helpen bij de ontwikkeling hiervan. Soms lijkt het er op dat mensen die een bijna-dood-ervaring hebben gehad al een stuk op weg zijn bij de ontwikkeling van dit vermogen.
Uiteindelijk zouden we de wezenlijkheid achter de natuur, achter de ontmoetingen en achter de door de mens geschapen kunst en techniek weer kunnen beleven. We hebben dan weer toegang tot de scheppingsmachten. De waargenomen wereld wordt dan niet van de buitenkant ontdaan, zoals na de dood, maar met de binnenkant verrijkt.