Alles in ons en om ons was er eerst niet. De natuur, de bergen, de planten, de dieren, de mensen, eens waren zij er niet. Ook de dingen die wijzelf en onze medemensen hebben gemaakt, de wegen, de schepen, de huizen, de inrichting, al onze kleding, eens was er niets van dat al, of het bestond in een geheel andere vorm. Onze medeburgers, onze voorvaderen, onze kinderen, eens waren zij nog ongeboren. Ook voor alle gestorvenen, voor allen die nu in het rijk der doden zijn, geldt dat er een tijd was waarin zij nog niet waren gestorven. Het dodenrijk was nog leeg en bestond niet. Ook al onze gedachten, ons weten, onze gevoelens, onze herinneringen, eens moest het nog veroverd en doorleefd worden.
Er is een grote uitzondering op deze lijst. Het nog-niet-geborene, het nog-niet-geschapene, het nog-niet-onstane zelf, dat was er altijd al. Gedurende de volle eeuwigheid was het nog niet in verschijning getreden, en daardoor was het er wel in potentie. Voordat er iets was, was er de mogelijkheid dat het zou ontstaan. Eens, ergens, ooit was er de ongeschapen, nog niet manifeste wereld. Nu bestaan beide: al wat nog komt en al wat er is. Kan er iets worden gezegd over de wetmatigheden waarop het ene in het andere overgaat? Wat zijn de wegen of misschien zelfs wetten waarmee de kosmos van potenties naast zich een kosmos van existenties creëert? Hoe werkt de schepping?
Deze vraag houdt de mens bezig zolang hij bewust naar zichzelf en de wereld om hem heen kan kijken. Op alle mogelijke manieren zijn er antwoorden geformuleerd, overgeleverd en opgeschreven. Afhankelijk van de cultuur en de tijdgeest waren deze antwoorden wel of niet bevredigend. Omdat deze vraag aan de basis ligt van elke poging om onszelf en de wereld om ons heen te begrijpen, moet hij ook voortdurend opnieuw worden beantwoord.
Een zeer grote hulp op deze zoektocht is het feit dat wij allen ook scheppers zijn. De schepping overkomt ons niet alleen, we zijn niet alleen geconfronteerd met scheppingsmachten buiten ons, we zijn ook zelf scheppers. Een groot deel van onze directe omgeving is gemaakt door onszelf of door medeburgers die wij heel redelijk kunnen begrijpen. Omdat wij ook zelf voortdurend dingen maken, beroepsmatig of in ons particuliere leven, omdat we de wereld om ons heen steeds veranderen, hebben we een directe toegang tot het scheppingsproces.
We kleden ons, bereiden eten, gaan op reis, op vakantie, maken plannen, passen die aan, brengen iets tot stand en laten een spoor achter van een veranderde wereld. Voortdurend veranderen wij de wereld en transformeren elementen uit de kosmos van potenties in existenties. Plannen worden zichtbaar en beleefbaar. Wat eerst alleen als kiem, onbewust in onze geest leefde verschijnt in de realiteit. Omdat alles wat eenmaal geschapen is opnieuw kan worden veranderd maken wij van één twee: van potentie maken wij potentie én existentie.