Martin Wigand heeft een prachtig boek geschreven (2021) waarin hij met een antroposofische blik naar de kwantumfysica kijkt: “Quantenphysik, Anthroposophie, Logos-Mysterium (2021)” In zijn nawoord haalt Hans-Christian Zehnter een karakteristieke zin uit het boek naar voren: “De voorstelling uit de schoolboeken waarin atomen en moleculen als kleine biljartballen de were;ld opbouwen, is volstrekt fout. In feite bestaat de wereld uit wezens afkomstig uit een geestelijke wereld. Dat is geen wereld van spoken, maar een wereld van gedachtesubstantie, zoals Descartes’ <reg cogitans>” (vert RD).
De auteur is een fysicus, eerst werkzaam geweest als onderzoeker in de atoomfysica en daarna zijn leven lang als Vrije Schoolleraar. Het boek is prettig leesbaar geschreven. In 16 korte hoofdstukken behandelt hij het wezen van de materie, de worsteling van de de moderne fysica om hier grip op te krijgen, en de noodzaak om vanuit het perspectief van de geesteswetenschap naar het geheel van geest en materie te kijken om dit op te kunnen lossen.
Een paar jaar eerder (2012) heeft Keith Francis over hetzelfde onderwerp geschreven: “Rudolf Steiner and the atom”. Hierin wordt de historie van het begrip atoom gevolgd tot aan Rutherford, Bohr, Heisenberg, Schrödinger en de kwantumfysica. De wetenschappelijke inzichten en modellen worden door Francis in het licht van de antroposofie geplaatst en, voor zover mogelijk, met citaten van Steiner ondersteund. Het is zeer de moeite waard om te lezen. Een lovende kritiek is op het internet te vinden. Een probleem voor de Duits-geörienteerde lezers is dat de verwijzingen refereren naar Engelstalige boeken, zonder GA nummer en met soms een niet direct herkenbare titel.
Wigand verwijst helaas niet naar het eerder verschenen boek van Francis. Dat had goed gekund omdat de beide boeken prima aansluiten. Gemeenschappelijk is de waarschuwing om mentale beelden te voorkomen. Met de atomen en zeker met de nog fundamentelere elektronen, protonen, neutronen en kwanten is het belangrijk om iedere vooringenomenheid over wat ze zijn en hoe ze “er uit zien” terug te houden.
We zijn aan de grens van de fysieke wereld gekomen, of mogelijk zelfs daar al voorbij. Heisenberg, Dirac en Schrödinger wisten dat en hielden zich alleen bezig met een wiskundige beschrijving van de waarnemingen. We moeten er voor open blijven staan dat de “elementaire deeltjes” niet anders bestaan dan als een fenomeen dat door het experiment wordt opgeroepen. Of er los van een experiment dergelijke deeltjes in ons universum voorkomen moet vooralsnog een open vraag blijven.
Beide boeken raken de vraag naar de wezenlijkheid van de fysieke wereld. Wat is materie? Wat bestaat “echt”? En wat bedoelen we eigenlijk met zo’n vraag. Dit probleem werd in een eerder dit jaar besproken boek van Bernard Kastrup vanuit het gezichtspunt van het idealisme benaderd. De antroposofische arts Jan Zee bediscussieerde dezelfde vraag in Het raadsel van de materie. Hij volgt hierbij de inzichten van de Rozenkruisers en van Rudolf Steiner. Uiteindelijk komt hij op hetzelfde punt als Wigand. Deze vraag is geen raadsel, maar een mysterie, het scheppingsmysterie.