De tovenaar en de vogels

In een drukke winkelstraat schuifelde een man met een uitgestrekte hand bedelend om wat geld. Ik gaf hem enkele munten en keek hem aan. Hij leek nog vrij helder, niet dronken, niet versleten van de drugs. “Hoe gaat het met u?”, vroeg ik.

“Ach, wel goed. Maar de grote tovenaar, hij is steeds bezig”. “De grote tovenaar?” vroeg ik. “Hij stuurt zijn vogels naar mij toe en die vertellen mijn voortdurend wat ik moet doen”. Ik vertrok geen spier en antwoordde: “Heeft u daar last vast?”. Hij keek mij aan en stelde mij enigszins gerust: “Nee, het is wel fijn als iemand mij dat verteld”. Ik wenste hem een mooie dag en keek hem na terwijl hij nu met een wat vastere tred vermoedelijk op weg ging naar een besteding van het geld. De tovenaar had hem vast gewezen waar hij moest zijn.

Ik liep langzaam, in gedachten verzonken verder. Wat erg, dacht ik, dat zo’n man, die helemaal in de war is, de weg in zijn bestaan moet vinden op zo’n drukke plek. Hij zou toch veel beter af zijn als hij mocht werken in een tuin, met bomen en vogels. Toch wel fijn dat zo’n tovenaar zich over hem ontfermt.

Er kwam nog een andere gedachte bij mij op. Ik heb niet zo’n tovenaar bij de hand. Ik moet het alleen doen. Of heb ik hem wel, hoor ik hem niet, maar doe ik toch steeds wat hij van mij vraagt? Wanneer doe ik eigenlijk iets wat niet door de omgeving in mij wordt opgeroepen, maar helemaal uit mijzelf, zonder dat iets of iemand dat oproept? Toch niet zo vaak. De tovenaar van de bedelaar leerde mij een les. Ik was beiden dankbaar.

Print Friendly, PDF & Email
Scroll naar boven