Voorlopige versie, 11 november 2017
De kranten staan er vol van. Iedereen heeft het erover. Talkshows, documentaires, interviews met onderzoekers, populair wetenschappelijk boeken, romans of films: de robots zijn overal. Niet alleen in de industrie, maar ook in de auto, in het leger, op de boerderij, in de zorg, op in ons huis, de robots zijn aangekomen. Ze zijn nu onder ons en zullen niet meer vertrekken. We zullen met ze moeten leven.
Een tijdlang was de robot slechts een idee, een romanfiguur, voor sommige wetenschappers en technici een fascinatie of zelfs een ideaal. Hij was een donkere geest die over de golven waaide, door sommigen met duistere angst waargenomen terwijl anderen nog feest vierden in de lichte zalen van hun kastelen[1]. Nu zijn de muren, die hen zo lang beschermden, gevallen. De geest, het idee van een robot is geïncarneerd. Hij manifesteert zich in stukjes plastic en elektronica van waaruit hij onze vuren controleert, onze vliegtuigen, treinen en auto’s bestuurt, onze communicatie niet alleen regelt maar ook inspecteert, onze archieven en financiën beheert en binnenkort zelfs onze rechtspraak overneemt.
De robot is geen man van staal die met dreunende stappen door de straten loopt, zich voedt aan stopcontacten en in duistere werkplaatsen zelf een volgende generatie, verbeterde robots in de wereld zet. Dat is een overbodig, gepasseerd station. De robot verbetert zich door virussen die hem ziek maken en zijn werking gedeeltelijk aantasten. In plaats van deze gelegenheid dankbaar aan te grijpen en hem buiten werking te stellen slaan wij optimistisch de handen ineen en helpen hem aan een volgende, verbeterde en machtiger versie. Wij voelen ons gedwongen, want zonder de robot zullen onze vuren doven en zal het voedsel onze woningen niet meer bereiken. Wij zouden verkommeren in honger en kou.
In de fysieke wereld is er geen ontkomen aan de robot, willen wij fysiek overleven. De strijd om het mens zijn, om de robot te overwinnen speelt zich af in de geest. Daar moeten wij hem herkennen en hem zijn plaats wijzen, daar moeten wij onszelf van hem bevrijden. De geest van de robot is onze geest binnengedrongen en we kunnen hem alleen verslaan als we het robotdenken in onszelf verbannen.
De brug tussen de geest en de fysieke wereld wordt geslagen door de ziel: moed, moraliteit, verantwoordelijkheid, liefde. Dit gaat twee kanten op. Van het waarnemen van de gebeurtenissen om ons heem naar de geest en weer terug naar het handelen. Door een versterking van de zielenkrachten wordt het nog onaangetaste deel van de geest aangesproken en ontvangen we gezuiverde impulsen die kunnen leiden tot een zinvol handelen. De ziel van de robot tegenover ons is uiterst dun. Het is in feite de ziel van de ontwerper, van onszelf dus, die vanuit het verleden het heden naar haar hand zet. De zielenstrijd met de robot is daardoor een strijd met ons eigen verleden (als mensheid) dat niet meer past bij de toekomst zoals die zich aandient.
Zie ook “De ziel van de robot”
[1]. Vrij naar Roland Holst, Deidre en de zonen van Usnach.