Harrison: Transcendental Universe

Charles George Harrison (1855-1936) was een Britse theosoof. Er is niet veel over hem bekend.

  • In 1896 publiceerde hij Transcendental Universe [1]. Uit de inleiding blijkt dat hij toen voorzitter was van de “Berean Society” en senior fellow van Oriel College in Oxford.
  • In 1929 bereidde hij een herziening van het boek voor.
  • Eveneens in 1929 publiceerde hij een tweede boek, in feite een vervolg: The fourth mystery, Birth and Death.
  • De antroposoof George Adams (Kaufmann) bezocht hem kort voordat hij stierf in 1936 en trof hem onder slechte omstandigheden aan in een klein appartement in Londen [2].

Omdat het boek is geschreven voordat Rudolf Steiner over de occulte wetenschap begon te spreken en te schrijven, is het interessant om de opvattingen van Harrison over dit onderwerp te lezen. Op veel plaatsen zijn relaties met gezichtspunten van Steiner te vinden. Steiner echter noemt nooit de naam van Harrison, maar hij bezat wel een Duits exemplaar met veel handgeschreven aantekeningen. In een enkele GA staan verwijzingen in de voetnoten [2]. Hieronder worden enkele interessante punten genoemd in de inleiding en de zes hoofdstukken met een duidelijk verband met de antroposofie.

Inleiding

Aan het eind van de 19e eeuw zijn wetenschap en religie ver uit elkaar geraakt. De theosofische beweging biedt een coherent systeem om kosmologie, filosofie en religie weer met elkaar te verbinden. Het materialisme raakt door spiritisme seances in diskrediet. Harrison noemt bij herhaling de Griekse filosoof Origenes (185-253) als iemand die reeds vroeg het Christendom en de filosofie met het dagelijks leven probeerde te verbinden. Nu (eind 19e eeuw) biedt Blavatsky met haar geschriften en de oprichting van the Theosofische Vereniging iets soortgelijks. Zij rivaliseert daarmee met o.m. de Katholieke Kerk.

Harrison is van mening dat Blavatsky onwetend was van de bronnen van haar kennis. Zij zou slechts een instrument zijn geweest in handen van gewetenloze manipulatoren die hun eigen programma probeerde door te drukken. In haar hoofdwerk, De Geheime Leer, laat ze een wonderbaarlijke kennis zien die gepaard gaat met zeer veel onjuistheden die de oningewijden op het verkeerde been zetten. In de volgende hoofdstukken worden voorbeelden gegeven op basis van eerdere ingewijden en methoden waar de auteur over beschikt, maar die hij niet zal openbaren. Als methode worden enkele keren muziek en “het muzikale oor” genoemd. Trillingen en interferenties spelen een rol.

De auteur wil naar de volgende conclusies toewerken:

  • De theosofie is interessant voor ieder Europese occultist, maar beperkt, bijvoorbeeld m.b.t. ethiek. Het biedt ondanks beperkingen en fouten een waardevolle bijdrage aan occult onderzoek.
  • Als filosofie is het beperkt omdat het geen bijdrage levert aan het probleem van de vrije wil.
  • Als religie is het beperkt omdat het te weinig materiaal biedt voor altruïsme, terwijl theosofen zelf daar zo sterk aan hechten.

Lezing I: Occultisme, praktisch en and theoretisch.

Er zijn drie soorten wetenschap te onderscheiden: fysische, mentale en geesteswetenschap. Deze eerste gaat over de externe waarnemingen, de tweede over de relaties en de laatste over de oorzaken. De laatste, ook wel occultisme genoemd, werd en wordt voor een belangrijk deel geheim gehouden omdat de kennis hierover tot machtsmisbruik kan leiden. Geheimhouding is niet volledig mogelijk omdat de drie gebieden overlappen. Zo heeft bijvoorbeeld de chemie relaties met alle drie.

Occultisten kunnen worden onderscheiden in toepassers en theoretici. De eerste houden zich bezig met magie. Er bestaat zowel zwarte magie als witte magie. De zwarte magiërs houden zich o.m. bezig met martelen wat leidt tot magische vermogens, de witte met genezen. Toegepaste occultisten zijn in de regel verenigd in broederschappen, bijvoorbeeld de Jesuiten, de Vrij Metselaars en ook de zogenaamde volgers van het “left-hand path” (de Linkers??), ook wel de “Brothers of the Left” genoemd..

Niemand die de Wachter op de Drempel is gepasseerd zal ooit verleid kunnen worden de geheimen van het passeren van de drempel te openbaren. De theoretische occultisten zijn soms eenlingen en hebben hun kennis door zelfstudie en oefeningen verkregen. Zij weten bijvoorbeeld hoe kwaad t.g.v. onbekendheid van de oorzaken verdreven kan worden door toepassingen gebaseerd op de juiste verhoudingen van etherische vibraties (resonantie?). Het mysterie van “dood en geboorte” levert de sleutel tot dit soort kennis. Het vermogen om te genezen door kennis over de oorzaken, zou eveneens gebruikt kunnen worden om ziekten te veroorzaken. Ook zou het gebruikt en misbruikt kunnen worden in een sociale context.

Harrison onderscheidt drie groepen die ieder op hun manier omgaan met de geheimhouding. De conservatieven gaan hier strikt mee om, de liberalen zien dit ruimer en de Linkers die de kennis tot op zekere hoogte openlijk inzetten dreigen deze soms te misbruiken. Hijzelf voelt zich vrij om bepaalde zaken naar buiten te brengen omdat hij op zijn eigen wijze tot kennis is gekomen. De tijd vraagt hierom.

Het hoofdstuk wordt beëindigd met een uitvoerige reconstructie van de gebeurtenissen rond Blavatsky en van haar eigen rol daarin. Zij werd misbruikt in een meningsverschil tussen Europese en Amerikaanse genootschappen van esoterici die ieder op hun manier het tijdperk wilden overbruggen dat in 1841 (!) begon en waarin onder de bevolking elk besef van een spirituele wereld dreigde te verdwijnen. Hoe hiermee om te gaan en tegelijk de noodzaak tot geheimhouding te eerbiedigen? Experimenten met seances en media mislukten omdat de geestelijke wereld niet echt werd bereikt. Blavatsky scheen voor sommigen de juiste persoon te zijn om gecontroleerd enige kennis naar buiten te brengen. Zij werd occult ‘opgesloten’ in een klooster in Kathmandu en werd geïnspireerd tot het schrijven van haar boek, “De Geheime Leer”, dat later de basis zou vormen voor de theosofie. Zij ging echter haar eigen weg, waardoor het boek een mengeling werd van juistheden en onjuistheden, alsmede van zaken die wel en die niet geopenbaard konden worden.

Wie bij het vergelijken van het voorgaande met wat Steiner tien of meer jaren later openbaart kan zich afvragen wat de positie van Harrison zelf eigenlijk is en hoe hij aan zijn informatie kwam. Hij lijkt iemand te zijn die serieus genomen moet worden en die voor belangstellenden in het occultisme iets interessants heeft te vertellen.

Lezing II: De ingewijde

Een ingewijde heeft kennis gekregen of zich eigen gemaakt waarmee hij zich in de geestelijke wereld kan oriënteren, dan wel de werkingen vanuit die wereld kan plaatsen. Hij is nog geen adept, omdat die ook kan handelen op basis van een dergelijke kennis. Ingewijden en adepten zijn niet noodzakelijk ook helderziend omdat ze de kennis niet noodzakelijkerwijs uit directe eigen waarneming verkregen hoeven te hebben.

Helderziendheid kan zelfs het oordeelsvermogen en de handelingsbekwaamheid in de weg staan omdat de waarnemingen uit een hogere wereld de ziel kunnen verwarren. Harrison noemt in dat verband de roman Zanoni van Edward Bulwer-Lytton (1803-1873), ook bekend van de toekomstroman Vril. Hierin worden de problemen beschreven bij het passeren van De Wachter op de Drempel voor wie de geestelijke wereld wil betreden. Grote moed en standvastigheid zijn daarbij nodig. Wie de Wachter passeert voordat hij daartoe waardig is komt in grote problemen.

Waar het Harrison om gaat is dat hij duidelijk wil maken dat een ingewijde niet noodzakelijk een magiër, een helderziende, een profeet of een leraar hoeft te zijn. Hij ken de geheimen van de macht achter de magiër, hij kan lezen wat de helderziende ziet, hij kan numerieke symbolische aanwijzingen ontrafelen, hij kan de relaties tussen de openbaringen van occulte oorzaken vaststellen en dat al verbinden met de sleutel gegeven door de drie Grote Axioma’s:

  1. Zeven is het perfecte getal
  2. De micro-cosmos is een kopie van de macro-cosmos
  3. Alle fenomenen hebben hun oorsprong in vortexen

Dit zijn eigenlijk geen axioma’s in de moderne zin, maar natuurwetten zoals Harrison die ziet. Het zijn (vooralsnog) de eerste oorzaken. Al het andere zou hieruit moeten volgen. Axioma’s, zoals gebruikt in de wiskunde, zijn in vrijheid gedefinieerde grondbeginselen waarop een systeem (een wiskundig stelsel) kan worden gebaseerd. Hieronder een paar opmerkingen over de axioma’s;.

Zeven is een getal dat voor komt in alle mogelijke religieuze verhalen en beschrijvingen van de schepping. Ook wetenschappers delen levensfasen vaak in een zevental in. Harrison stelt, onder verwijzing naar Blavatsky, dat zeven een factor in de natuur is.

Het tweede axioma over de micro-cosmos is gerelateerd hieraan. De afzonderlijke fasen in een serie zeven bestaan vaak op nieuw in zeven fasen. Dit kan zich een aantal keren herhalen. Uiteindelijk leidt dit tot levensfasen of zelfs tot significante gebeurtenissen in een leven die weer een afbeelding zijn van de scheppingsfasen.

Het derde axioma beschrijft de uiterste consequentie van de vorige twee. De delingen van de fasen in subfasen en in sub-subfasen kan niet onbeperkt doorgaan. Op de bodem bevindt zich een element dat zowel een stof als een kracht is. In navolging van Crookes noemt Harrison het protyle. Hij bespreekt dit uitvoerig en relateert de vortex uiteindelijk aan een lemniscaat.

Lezing III: Evolutie van het Godsbesef.

Aan de hand van de lemniscaat wordt de ontwikkeling van het godsbesef geschetst gedurende de vijfde aardeperiode (door Harrison het vijfde wortelras genoemd), het na-atlantische tijdperk. De fasen die worden aangedaan vallen niet samen met, maar worden wel gerelateerd aan de zeven cultuurtijdperken, te beginnen met het oud-Indische. Harrison noemt het centrum van de lemniscaat het centrale punt. Dit wordt drie keer aangedaan, bij het begin, halverwege de vierde fase en aan het eind. De cultuurtijdperken worden niet met name genoemd. In de onderstaande lijst staan de namen die Rudolf Steiner aan deze tijdperken gaf.

  • het startpunt. Als vervolg op de vierde aardefase, Atlantis, ontwikkelt zich een gevoel van een volledige verbintenis met de godenwereld. Het aardse leven is onbelangrijk
  • het polytheïsme. Het veelgodendom markeert de overgang van het oud-Indische naar het oud-Perzische tijdperk.
  • het esoterisch pantheïsme. Bij de overgang naar het Egyptisch-Chaldeeuwse tijdperk wordt de godenwereld afzonderlijk beleefd van het aarderijk.
  • het antropomorfisme. In de Grieks-Romeinse periode wordt de godenwereld beleefd vanuit een menselijk perspectief. Halverwege deze periode wordt het neutrale punt van de lemniscaat gepasseerd. Hierna is het godsbesef niet meer een natuurlijk gegeven, maar moet het vanuit de mens ontwikkeld worden.
  • het theomorfisme. Bij het begin van het vijfde na-Atlantische cultuurtijdperk is de mens zover dat hij vanuit een zelfbewustzijn de eigen weg naar de geestelijke wereld kan zoeken.
  • het christelijk pantheïsme. Aan het eind van dit tijdperk, bij de start van het zesde na-Atlantisch tijdperk (het Slavische?) kan de geestelijke wereld vanuit een verbondenheid met Christus worden beleefd.
  • het christelijk polytheïsme. Bij de aanvang van het laatste, het zevende tijdperk (het Amerikaanse?) kunnen de afzonderlijke hierarchische wezens vanuit een christelijk perspectief worden beleefd.
  • het eindpunt. We zijn aan het eind van de huidige aardeontwikkeling.

Het startpunt , het neutrale punt en het eindpunt vallen in de tweedimensionale tekening van de lemniscaat bovenop elkaar. Harrison maakt duidelijk er eigenlijk een derde dimensie is. De lemniscaat moet driedimensionaal worden gezien: de absolute ontwikkeling gaat via de twee lussen in de verticale richting.

Lezing IV: De onderste curve en het neutrale punt

Het doel van deze lezing is om het tweede deel van de lemniscaat, na het passeren van het neutrale punt, duidelijk te maken. De afzonderlijke fasen worden nauwelijks genoemd. Die liggen voor een belangrijk deel nog in de toekomst.

De eerste curve van de lemniscaat wordt gedomineerd door een intellectueel proces. Als gevolg van het ontwakende denken wordt geleidelijk aan afscheid genomen van de godenwereld. Op het neutrale punt zijn de rudimenten van de directe werking van de goden in de mens in evenwicht met zijn ontwakende moraliteit. Het handelen wordt door beide ongeveer even sterk beïnvloed. Voor de mensheid als geheel, voor de afzonderlijke volken en culturen en voor de individuele mensen wordt dit punt op verschillende momenten in de tijd beleefd. Ze vallen voor ieder van deze samen met het verschijnen van de Christus, met dood en opstanding, met het verdwijnen van de godenwereld buiten ons en het geboren worden van de zelfstandige individuele ziel.

De doorgang door de drie fasen, polytheisme, pantheisme en antropomorfisme hangt samen met de werkzaamheid van de triniteit: het besef van de Vader, de Zoon en de Geest. Maar hoe kan er een veel-godendom onstaan? Hoe kan het zijn dat er elkaar bestrijdende goden zijn? Dit heeft te maken met de ontwikkeling van de Liefde. Liefde is de bereidheid je te verbinden met iets wat je zelf niet bent. In de schepping moet er dus eerst iets afgezonderd worden voordat ertussen liefde kan ontstaan.

Dit hangt samen met het optreden van de Eerste Hiërarchie, de Serafijnen, de Cherubijnen en de Tronen. Dit zijn de Geesten van de Liefde, de Harmonie en de Wil. Zij zijn niet echt afzonderlijke wezens, maar eerder goddelijke eigenschappen of emanaties. De Tronen vormen al een overgang naar de Tweede Hiërarchie, Kyriotetes, de Dynamis en de Exusiai (de Geesten van de Wijsheid, de Beweging en de Vorm). Het bestaan van de eerste twee van deze groep kan alleen worden waargenomen met de hoogste vorm van bewustzijn. Van de Exusai kan ook worden gesteld dat zij objectief bestaan. Zij vallen weer uiteen in twee groepen, die van de Duisternis en die van het Licht. De Elohim behoren tot de laatste groep. Jehova, de schepper van de materiële aarde zoals wij die kennen is hun leider. Volkomen ten onrechte wordt hij soms vereenzelvigd met de Vader in de Triniteit.

De Derde Hiërarchie bestaat uit de Archaï, Aartsengelen en Engelen. Dit zijn bezielde geestelijke wezens met, volgens Harrison, intelligentie en een vrije wil. Anders dan de hogere hiërarchieën zijn zij niet transparante uitvoerders van de hogere scheppingsmachten. Dit leidt er toe dat er ook gevallen (duistere) engelen bestaan die een andere weg gaan dan oorspronkelijk bedoeld. De Archaï zijn de tijdgeesten, maar beheren ook de begrippen in het menselijk denken, omdat die de tijdgeest mede bepalen. De aartsengelen kunnen optreden als volksziel.

Harrison wijst op het verschil tussen de duivel, Satan, Beelzebub, Mammon en andere duivelse wezens. Strikt genomen bestaat de duivel niet, zoals de koude niet bestaat. Het is de ervaring van de afwezigheid van warmte. Satan (door Rudolf Steiner Ahriman genoemd) is een manifestatie van de duivel, de afwezigheid van de geest. Beelzebub en Mammon zijn gevallen aartsengelen die hun eigen weg zijn gegaan. Harrison noemt Lucifer hier niet.

Bij de aartsengelen moet onderscheid worden gemaakt tussen de lichte (goede) en de duistere (kwade) engelen. Deze hebben invloed op de spirituele en de fysische intelligentie. Er vond onder leiding van Michael een strijd plaats om de invloed van de duistere engelen op de spirituele intelligentie te beëindigen. Volgens Harrison werd deze strijd van 30 a 40 jaar in 1879 door Micheal in het voordeel van de lichte engelen beslecht en hadden de duister engelen geen invloed meer op de spirituele intelligentie. Dit is in grote lijnen in overeenstemming met de mededelingen van Rudolf Steiner. Jaartallen wijken iets af.

Fysische intelligentie heeft betrekking op niets wat niet volgens menselijke standaarden gedefinieerd en gemeten kan worden. Spirituele intelligentie is al het overige. De duistere machten moeten zich dus (voorlopig?) beperken tot het meetbare in het aardse fysieke domein. Het omvat ook de mechanistische regelgeving in religie, het atomisme in de wetenschap en het individualisme in de politiek.

Het tijdperk waarop dit betrekking heeft is net begonnen (1896). Het kan even duren voordat de effecten echt zichtbaar worden. Er waren echter enkele mensen hun tijd vooruit, bijvoorbeeld Keely (ethertechnologie) en Tolstoi (literatuur). Een derde individualiteit volgt binnenkort. Zij zullen het lot delen van hen die een eeuw te vroeg zijn geboren. De duistere prins van deze wereld is voorlopig verslagen, maar niet definitief.

De engelen zijn niet onze dienaren, maar de dienaren van God t.b.v. ons. Zoals alle geschapen wezens hebben ze een geest en een ziel. De wezens beneden de mens zoals de elementenwezens hebben een ziel en een lichaam. Alleen de mens heeft een geest, een lichaam en een ziel. Harrison vermijdt meestal de woorden “I”, “ego” en “self” en gebruikt “spirit”, vertaald met “geest”. Als gevolg van hun goddelijke liefde zijn de handelingen van de engelen automatisch. In principe hebben ze een vrije wil, maar hoe, wanneer en in welke richting die zich zal ontwikkelen kan nog niet worden onthuld.

Wat is de rol van het gebed? Het transformeert spirituele energie in wilskracht. Deze draagt op zijn beurt bij aan de kosmische ontwikkeling in de vorm van kosmische wetmatigheden. Een gemeenschap die spiritueel samenwerkt met een gemeenschappelijk doel zou ook een effect kunnen hebben op het aards gebeuren. Subtiele variaties in het aardemagnetisme zouden hierbij een rol kunnen spelen. Samenwerkende trillingen kunnen groot effect hebben. Harrison wijst in dit verband opnieuw op het toekomst perspectief dat de Keely motor biedt.

Het is van groot belang naar wie gebeden worden gericht. Zij bevrijden geestelijke energie en hebben hun sterkste werking als ze gericht worden op de eerste oorzaak: de Vader in de Triniteit. Harrison roept daarom op ze op Hem te richten via Christus en niet naar Christus.

Lezing V: Het Mysterie van de Achtste Sfeer.

Zoals Harrison zelf al aangeeft, is dit een zeer moeilijke lezing over geheimen die maar gedeeltelijk geopenbaard kunnen / mogen worden. Omdat er al het een en ander over naar buiten is gebracht, gedeeltelijk fout, probeert hij het met terughouding toch, om misvattingen te corrigeren. Hieronder slecht enkele woorden ter aanduiding. Voor een goed begrip moet de oorspronkelijke tekst worden gelezen en verwerkt.

De achtste sfeer is een aanduiding van het kwaad. De ontwikkelingsweg telt zeven fasen. Wat dit niet kan meemaken verzamelt zich in de achtste sfeer.

Het kwaad is niet absoluut. Het ontstaat als gevolg van de afwisseling van “subsistence” en “existence”. Wat eerst potentieel is kan zich later manifesteren. Dit leidt tot dualisme: iets laat zich zien aan iets anders. In deze confrontatie ontstaat de derde. Het is een proces van licht en duisternis, die beide, vanwege de interactie, niet absoluut zijn.

Interessant is dat in zijn uitleg Harrison verschillende soorten kwaad noemt, enigszins te begrijpen als een te snelle en een teruggehouden ontwikkeling. Hij noemt ook Lucifer.

In de verklaring wordt uitvoerig gebruik gemaakt van een dubbele lemniscaat. Het proces kan eigenlijk niet twee-dimensionaal worden afgebeeld en eigenlijk alleen worden begrepen op basis van een goed ontwikkeld voorstellingsvermogen. Ook speelt voortdurend de herhaling van de zeven fasen een rol.

Lezing VI: Evolutie en Involutie

Dit hoofdstuk bespreekt in theosofische termen de fasen in de aardeontwikkeling. Opnieuw komen het ontstaan en de rol van het kwaad aan de orde. De twee kanten van het kwaad worden onderscheiden als een te grote nadruk op de wil enerzijds en een te grote nadruk op de wijsheid anderzijds.

Vergelijking met gezichtspunten van Rudolf Steiner

Rudolf Steiner heeft vaak betoogd en gedemonstreerd dat de waarheid vanuit vele gezichtspunten kan worden beschreven. Soms lijken dergelijke beschrijvingen met elkaar in tegenspraak. De context moet dan duidelijk maken waardoor dit wordt veroorzaakt. In de eerste jaren van zijn esoterische lezingen, artikelen en boeken richtte Steiner zich voornamelijk op toehoorders en lezers met een gedeeltelijke bekendheid met de theosofie. Dit sluit redelijk aan bij wat Harrison beschrijft. Later ontwikkelde Steiner meer een eigen benadering met een wat andere terminologie. Hieronder enige antroposofische herkenningen bij het lezen van Harrison.

  • Steiner en Harrison zijn duidelijk eensgezind in een waardering van de inzichten en mededelingen van Blavatsky. Beide hebben ook hun bedenkingen m.b.t. beperkingen en vergissingen.
  • Steiner laat de strijd van Michael tegen de afgevallen engelen, beschreven als Der Sturz der Geister der Finsternis, beginnen in de 8e-9e eeuw en stelt dat deze voltooid is rond 1841. Daarna ontstaat to de eeuwwisseling het hoogtepunt van het materialisme waarin het onmogelijk is voor de mensheid om een direct contact te hebben met de geestelijke wereld. Harrison laat de strijd pas in 1841 beginnen. Beiden zijn het eens dat vanaf 1879 een Michaeltijdperk begint.
  • Het is frappant dat Blavatsky reeds vanaf omstreeks 1860 instaat is spirituele mededelingen te doen en Harrison ook ruim voor de eeuwwisseling (1893) hier commentaar op kan leveren en correcties kan aanbrengen. Misschien geldt voor beide dat hun inzichten niet rechtstreeks zijn, maar op mediamieke wijze of via ontmoetingen zijn verkregen. Harrison maakt op verschillende plekken duidelijk dat hij zich baseert op mededelingen van een bezoeker die hem vrij laat om daar naar eigen inzicht verantwoord mee om te gaan.
  • Bidden als manier om geestelijk actief te zijn wordt uitvoerig door Harrison beschreven. Mediteren niet of nauwelijks. Misschien heeft dit direct te maken met het nog niet aangebroken nieuwe tijdperk.
  • De beschrijvingen van de triniteit en de hiërarchieën sluiten nauw aan. Harrison schets een duidelijke zich emanciperende lijn van de eerste naar de tweede naar de derde hiërarchie en tenslotte naar de mensheid: steeds meer mogelijkheden om zich van de goddelijke oorsprong te verwijderen, een zelfstandige verantwoordelijkheid te nemen en zich zelf helemaal van die oorsprong te distantiëren.
  • Mooi hoe Harrison de elementenwezens noemt. Hij gaat niet in op hun taak, maar schets in een paar woorden hoe zij afwijken van de engelen. Deze laatsten hebben een geest en een ziel. De mensen hebben een geest, een ziel en een lichaam, De elementenwezens hebben alleen een ziel en een lichaam en zijn dus afhankelijk van de mensen in hun relatie met de geestelijke wereld.
  • De tegenmachten, Lucifer, Ahriman en de Asura’s, komen alle drie bij Harrison aan de orde. Ahriman wordt niet onder deze naam genoemd. De bespreking van het kwaad is interessant, maar soms moeilijk te volgen, vooral in het hoofdstuk over de achtste sfeer en het laatste hoofdstuk. Hij is het duidelijk met Steiner eens dat het kwaad niet absoluut is, en dat ook niet kan zijn.
  • Harrison noemt Keely en Tolstoi als persoonlijkheden (individualiteiten?) die door een vervroegde incarnatie toekomstige mogelijkheden vervroegd laten zien. Keely in de techniek (mechanisch occultisme) en Tolstoi via de literatuur bij de mens. Een derde persoonlijkheid, aldus Harrison, is onderweg. Beiden worden ook door Steiner met waardering genoemd.
  • Interessant is dat naast deze beiden ook de wiskundige Clifford (1845-1879) wordt geciteerd. Deze had een sterke esoterische, metafysische belangstelling. Hij was bijvoorbeeld van mening dat de geest de ultieme werkelijkheid is. De zogenaamde Clifford-algebra vormt het fundament voor de wiskunde achter de omstulping en de geometrische algebra.

[1] C.G. Harrison, Transcendental Universe, George Redway, 1896, Kessinger’s Rare Reprints.

[2] R. Steiner: Zeitgeschichtliche Betrachtungen Bd. I: Wege zu einer objektiven Urteilsbildung, GA173a, Rudolf Steiner Nachlassverwaltung , 1916, aantekeningen op blz. 273-274.

[3] H. P. Blavatsky, De Geheime Leer, 1888.

Print Friendly, PDF & Email
Scroll naar boven