Samenvatting.
Stravos is hoog in de bergen geboren. Hij was enig kind en in het kleine dorp had hij maar enkele vrienden. Vaak ging hij er alleen op uit. De bergen lokten en vroegen om ontdekt te worden. Het uitzicht op de aarde en de hemel was er adembenemend. Hij zag de wolken langs de ene helling langzaam omhoog klimmen, en, eenmaal bovengekomen, zich met vreugde in het volgende dal storten. De grote vogels die boven de wolken, en zelfs boven de bergtoppen leken uit te stijgen volgde hij met zijn blik. Net als over de wolken vroeg hij zich af vanwaar zij kwamen en waar zij naar op weg waren.
Dit leven in de bergen was grandioos, maar er waren ook herinneringen aan vorige levens. Aan een klooster, aan een groot water, en aan andere vrienden dan die uit het dorp. Deze herinneringen kwamen spontaan op wanneer hij rustte op een helling van het uitzicht genoot. Hij kon ze niet echt volgen, of aan elkaar knopen. Ze leken hem te worden geschonken. Misschien had hij ze later nodig, in dit leven.
Een enkele keer beklom hij met zijn vader de hoogste toppen rond het dorp. Zijn vader had daar niet vaak tijd voor. Hij moest hard werken om als smid al het gereedschap dat de dorpelingen nodig hadden op orde te houden. Maar als zij samen op weg gingen was dat heerlijk. Hij hield van zijn vader.
Op een dag, bij een tocht omhoog, werden ze overvallen door onweer. Ze probeerden te schuilen op de berghelling. Daarbij gleed vader uit en viel ver omlaag. Toen Stravos hem bereikte bleek dat hij zwaar gewond was. Vlakbij was een grot. Voorzichtig sleepte hij zijn vader daarheen en dekte hem toe met zijn jas. Die nacht hadden ze lange gesprekken. Zijn vader voelde zijn einde naderen en sprak openhartig met hem, over het leven en wat daarbuiten en daarboven was. In het licht van de eerste zonnestralen overleed hij.
Hij moest nu voor zijn moeder en de smederij zorgen. In het begin viel dat niet mee, maar na een tijdje kon hij het werk goed aan. Het ijzer haalde hij uit het volgende dorp dat lager in de bergen lag net onder het bos waarvan de laatste bomen net zijn dorp bereikte. Hij hield van het bos, van de bomen en van de vogels. Ook het hout dat nodig was voor het vuur haalde hij hiervandaan.
Na de dood van zijn vader hielden de beelden uit vorige levens op. Alleen de herinneringen aan die beelden bleven. Hij koesterde ze en probeerde te begrijpen wat ze hem wilde zeggen. Soms meende hij dat hij met sommige mensen in het dorp samen was geweest in dat oude klooster. Hij vroeg zich af wat er eigenlijk tussen twee levens in gebeurde. Als er een volgend leven op je wachtte, moest je tussen de levens toch ergens zijn. Zijn vader zou daar nu ook moeten zijn en zag hem misschien wel. Hij begon tegen zijn vader te spreken en het leek alsof er antwoorden diep in hem klonken. Hij leerde veel van zijn gestorven vader en begon steeds meer van het leven te begrijpen.
Het werd stil in het dorp. De jonge mensen trokken omlaag, naar het dal, waar een stad groeide. Hun ouders bleven achter. Als zij hen kwamen opzoeken vertelde zij van de stad en van het leven daar. De mensen zorgden daar goed voor elkaar en hoorden van reizigers verhalen van verre, vreemde landen. Dit wekte Stravos belangstelling, maar hij kon zelf niet gaan. Hij moest voor zijn moeder zorgen en voor de paar ouderen die in het dorp waren achtergebleven. Hij was nu de jongste in het dorp en veel van het werk kwam op hem neer. Van tijd tot tijd kwamen hun kinderen, zijn vrienden van vroeger, hem helpen en vroegen of hij ook mee te gaan, naar beneden. Hij wilde wel, maar kon niet.
Toen de laatste mensen zo oud waren geworden dat zij niet meer konden werken, namen hun kinderen ze mee naar beneden, naar de stad. Stravos en zijn moeder bleven alleen achter. Zijn moeder wilde niet en Stravos wilde haar niet alleen laten. Na een paar jaar stierf ook zij. Nu kon Stravos gaan, hij liep weer door het, nu lege, dorp, de hellingen op, de hellingen af, door het bos naar het volgende dorp, dat ook al leeg was. Daarvandaan kon hij de stad zien liggen. Hij aarzelde. Zou hij de bergen leeg, zonder bewoners moeten achterlaten? Wie keek er dan nog naar de wolken, de vogels en de bomen? Dat kon toch niet. Hij bleef.
Van tijd tot tijd kwamen er nog mensen uit de stad. Nu waren het de kinderen van zijn vrienden. Stravos toonde hen de schoonheid van de bergen en sprak over de tochten van de wolken en de vogels. Hij had een nieuw, klein huisje gebouwd, meer een hut eigenlijk, buiten het oude, vervallen dorp, aan de rand van het bos. Vandaar kon je genieten van de weidsheid van het landschap. Je kon omlaag en omhoog kijken, je zag de bomen en de velden. De jongeren die hem opzochten bleven graag enige tijd bij hem om naar hem te luisteren en vandaar tochten te maken.
Na vele jaren werd ook Stravos oud. Het waren nu de kinderen van de kinderen van zijn vrienden die af en toe langskwamen. Ze hadden van hem gehoord, van zijn verhalen en van zijn wijsheid, en wilden hem graag ontmoeten. Zij zagen hem echter steeds ouder worden en op een dag vroegen zij hem of hij niet met hen mee wilde gaan, naar beneden, naar de stad. Daar zouden zij voor hem kunnen zorgen. Stravos zei dat hij erover zou denken en vroeg ze over een paar maanden terug te komen.
Hij dacht lang over hun vraag na. Hij had de wereld zien veranderen. Dorpen zoals hij die had gekend konden niet meer bestaan. Ze waren te klein. Mensen wilden elkaar ontmoeten, van andere landen horen en er zo mogelijk heen reizen. Waar waren de mensen uit zijn vorige levens? Sommige hadden in het dorp gewoond. Sommige van de jongeren die hem waren komen opzoeken waren hem veel nader geweest dan anderen. Hij had met hun problemen meegeleefd en hen met zijn raad kunnen helpen. Hij had ze niet herkend, maar hij voelde dat dit niet hun eerste ontmoetingen waren. Juist deze jongeren hadden hem gevraagd mee naar de stad te komen. Hij voelde dat hij daarop moest ingaan.
Stravos liep weer door het bos naar de plek waar hij kon uitkijken naar de stad. Daar woonden mensen met wie hij verbonden was. In een volgend leven zou hij dat weer zijn. Hij zou dan in een stad wonen, in deze of een andere, en dan met hen samenwerken. Moest hij nu al naar beneden gaan om zich daarop voor te bereiden? Hij aarzelde. Het paste niet. Hij was zijn leven lang niet in de stad geweest. Het zou erg vreemd zijn. Maar hoe moest hij zich dan op zijn volgende leven voorbereiden?
Denkend aan het laatste gesprek met zijn vader ontwaakte er een plan in hem. Langzaam groeide het uit en zag hij voor zich hoe hij het kon uitvoeren. Op een dag was hij er klaar voor. Hij nam alles wat hem dierbaar was mee uit zijn hut. Het waren de vruchten van dit leven. Het was niet nodig om die nu al naar de stad te brengen. Ze zouden ook de volgende keer opgehaald kunnen worden. Hij liep niet omlaag maar omhoog, naar de grot waar hij met zijn vader had geschuild, waar zij hadden gesproken en waar hij was gestorven.
Diep in de grot verborg hij wat dit leven hem gebracht had en wat hij een volgende keer nodig zou kunnen hebben. Voor de ingang van de grot keek hij nog eenmaal naar de wolken die over de bergen trokken, van de ene wereld naar de andere. Hij zag nog eenmaal hoe zij zich met vreugde over de bergpas storten en sloot die in zijn ziel. Daarna keerde hij terug naar zijn hut en liet in vertrouwen de grot achter zich.
Toen de jongeren opnieuw de berg waren opgeklommen en de hut van Stravos bereikten, was het daar vreemd stil. Stiller dan anders als hij er niet was. Voorzichtig gingen zij binnen en vonden Stravos met een vredig gezicht, liggend, op zijn rug in bed. Hij zou niet meer wakker worden in dit leven.
Zij keken om zich heen in de hut. Had daar niet een zilveren kruisbeeld gehangen waar op een geheimzinnige wijze een paar roosjes hadden vastgezeten? Stravos had het vast zelf gemaakt. Ook mankeerde er een tekening van vogels hoog boven de bergen. Bovendien was Stravos ‘ notitieboekje weg. Het had altijd op de tafel gelegen. In plaats daarvan lag er een klein briefje naast een zilveren urn.
Nog diezelfde dag maakten zij een kist waarin ze hem te ruste legden. De volgende dag maakten zij een heet vuur, verbranden de kist en verzamelden zorgvuldig alle as in de urn. In een rij trokken de vrienden omhoog naar de dichtstbijzijnde top. Om de beurt droegen ze de urn. Boven voelden zij de wind en zagen de wolken over de kam onder zich van het ene dal in het andere storten. Gezamenlijk namen ze de urn en gooiden de as zo hoog mogelijk met de wind mee. Hun ogen volgden de laatste resten van Stravos . Het leek dat de as in een wolk bijeen bleef. Plotseling kwam er een groep vogels over de top. Zij schaarden zich om de aswolk en begeleide deze over de bergen.
De vrienden bleven lang staan en staarden totdat de wolk en de vogels helemaal verdwenen waren. De urn begroeven ze even onder top en maakten daar een eenvoudig kruis. Samen daalden ze af, terug naar de hut. Daar aten ze het laatste voedsel dat ze nog in de hut konden vinden terwijl ze elkaar alle verhalen vertelden die ze over Stravos wisten. Ook vroegen ze elkaar of iemand enig idee had waar het kruisbeeld, de tekening en het notitieboekje gebleven waren. Vast niet gestolen, want de urn en andere mooie voorwerpen waren er nog gewoon. Het bleef een raadsel.
De volgende ochtend ruimden ze de hut op. Ze sloten hem zo goed mogelijk af en keerden terug naar de stad om hun ouders en grootouders te vertellen dat het dorp in de bergen nu helemaal verlaten was. Stravos was eindelijk voor zijn reis vertrokken.